De banaan, met of zonder pit?


Waarom hebben bananen geen pitten?

Bij de Hortus botanicus Leiden is de kop eraf: het eerste college in de nieuwe serie is afgelopen zondag 9 februari 2014 gegeven. Paul Kessler, prefect (dat is directeur) van de Hortus gaf les over vruchten. Hij stelde hierbij de vraag: waarom hebben bananen geen pitten?

Het bleek een lastige vraag! Waar eerst de kinderen ervan overtuigd waren dat er wel degelijk pitjes zitten in een banaan, moesten ze later toch even op hun hoofd  krabbelen. Zijn die hele kleine puntjes wel pitjes? Hoezo zitten er wel pitten in een appel maar niet in een banaan?

Om deze vraag te beantwoorden gingen we eerst de groente en fruit die Paul had meegenomen benoemen. Waren dit vruchten of niet? De kinderen bleken bijna alle exotische vruchten wel te kennen, alleen de ramboetan leverde vragende gezichten op. De kaki, granaatappel en lychee vonden de kinderen niets bijzonders, ze kregen vooral heel veel honger van het zien van al dat fruit! Maar dat iets wat een groente is biologisch gezien ook een vrucht kon zijn vroeg wat meer uitleg. De vrucht is het rijp geworden vruchtbeginsel van een bloem met daarin de na bevruchting uit de zaadknoppen ontwikkelde zaden.

Er zijn allemaal verschillende soorten vruchten, bijvoorbeeld peulvruchten en hazelnoten. Er zijn ook rare ‘vruchten’, zoals de aardbei. Want bij de aardbei zitten de zaadjes niet aan de binnenkant, maar aan de buitenkant! Een aardbei wordt daarom een schijnvrucht genoemd.

Paul had één heel bijzondere vrucht meegenomen: een wilde banaan, die in de Hortus groeit. Deze banaan zag er anders uit dan de banaan in de supermarkt, hij was veel kleiner. Toen Paul de wilde banaan opensneed zat deze vol met pitten! Maar waarom heeft de banaan in de supermarkt dan geen pitten? Dat komt, vertelde Paul, omdat de bananen uit de supermarkt net zo lang gekweekt zijn tot de vruchten heel groot waren en geen pitten meer hadden. Mensen zochten steeds de planten met de grootste vruchten en het minste pitten, en kweekten daarmee verder. Dat is relatief makkelijk bij bananen. De plant verspreidt zich ook via uitlopers. Als de stam afsterft, vormt hij een aantal scheuten aan de basis, die je kan overplanten. Zo krijg je heel makkelijk een veld vol bananenplanten.

Aan het eind van het college mochten de kinderen de vruchten die Paul had meegebracht opeten. Vooral de pinda’s gooiden hoge ogen.

Hannah van Dam


Hoe kun je snel geld verdienen?

Op zondag 2 december vond het 3e college van in het GeldMuseum te Utrecht plaats. Drs. Paul Beliën, conservator in het GeldMuseum gaf college over de vraag ‘Hoe kun je snel geld verdienen?’

Eerst vroeg hij wie al een bankpasje (pinpas) heeft. Al best wat kinderen betalen er wel eens mee. Toen liet hij met plaatjes zien hoe je ermee kunt stelen. Door een camera en een telefoon of met neptoetsen op het pinautomaat kunnen dieven je pasje ‘skimmen’.
Daarna ging het over muntgeld. We mochten allemaal verschillen aanwijzen tussen oude munten en de euro. De munten van vroeger waren van duur goud of zilver en nu zijn ze van goedkoper metaal. Ook zijn ze nu helemaal rond en het plaatje is anders. Vroeger stond er een leeuw op (sterk) en geen nummer om te laten zien wat het waard was. Want iedereen wist hoeveel de munt met het leeuwenplaatje waard was.

We keken ook naar echte munten en valse munten. Er was een mooi plaatje van iemand die van 1 cent 25 cent had gemaakt. De valse munt had minder kleine tekentjes erop. En je kan het verschil ook horen als je ‘m op de grond laat vallen. Vroeger maakten sommige boeven een munt van een goedkoop metaal maar dan deden ze er een laagje zilver overheen. Dan leek het toch op een echte munt. Of ze haalden kleine stukjes van de randen af. Dat heet ‘snoeien’. Dat materiaal konden ze dan bij elkaar sparen, smelten en verkopen zodat ze er rijk van werden. Om dit te stoppen zijn ze de randen van munten gaan versieren.
Het ging ook over bankbiljetten. Het lijkt me best moeilijk om die na te maken. Je moet goed letten op de kleur en kleine tekentjes op het papier. Er was heel lang geleden een hele goede vervalser in Portugal die net deed alsof hij van de regering was. Hij ging geld in Engeland maken net als de regering van zijn land in het echt deed. Doordat iemand zag dat er meer bankbiljetten met hetzelfde nummer waren, is de politie erachter gekomen en is hij (ik weet zijn naam niet meer) in de gevangenis gegooid.

De straffen waren ook heel erg… Je werd gekookt in een ketel of moest op de brandstapel. En later kreeg je een tekentje gebrand op je gezicht of op je arm. Op een plaatje van een bankbiljet van guldens kon je zien dat het er ook op geschreven staat dat je gestraft wordt als je geld namaakt. Het biljet dat nu het meest wordt nagemaakt in Nederland is dat van 50 euro.

En toen was het college voorbij. Er waren nog meer plaatjes maar daar was geen tijd meer voor. Het was heel leuk en ik heb super veel geleerd!

Door Isabel, Floor, Claire en Matthijs. 















Fotografie: Fred Ernst

Hoe zie je de oorlog vanuit de lucht?

De derde bijeenkomst van de MuseumJeugdUniversiteit te Arnhem was in het Airborne museum te Oosterbeek en werd gegeven door Drs. Robert Voskuil.  Het onderwerp was: luchtfoto’s en spionnen. Geschreven door Maud (8 jaar).

Drs. Robert Voskuil vertelde allereerst wat over hoe men luchtfoto’s maakte. Dat deed men met een vliegtuig met enorme grote ramen. Achter de ramen stonden hele grote, wat minder grote en hele kleine (de kleinste was maar 30 centimeter groot) camera’s achter elkaar opgesteld. Het vliegtuig vloog dan over het gebied waar men de foto’s van wilde hebben. Daarna werden de foto’s afgedrukt en ging men heel goed kijken of er iets aparts of verdachts te zien was in het gefotografeerde gebied. Als dat zo was dan zette ze de spionnen in. Zo deed men dat tijdens de eerste wereldoorlog (1914-1918).

Honderd jaar eerder waren er nog geen foto-vliegtuigen maar luchtballonnen met camera’s. En nog honderd jaar eerder waren er ook nog geen luchtballonnen maar lieten ze een duif met een cameraatje op zijn of haar rug ergens naar toe vliegen in de hoop dat hij daar naar toe ging. Na (soms lang) wachten kon men dan de foto’s gaan analyseren (goed bekijken).

Daarna mochten we zelf foto’s ontcijferen. Op een zwart-wit foto moesten we vertellen wat we konden zien. Ook hebben we gezien bij een 3D foto dat als je geen 3D bril op hebt je eigenlijk alleen maar een raar plaatje ziet met veel kleuren. Als je de 3D bril opzet, zie je wat het is en ook nog eens in 3D!



Drs. Robert Voskuil stelde ons veel vragen en liet ons enthousiast meedoen. Het was een superleuk en leerzaam bezoek aan het Airborne museum te Oosterbeek!!!!!!!! Alweer een geslaagde MuseumJeugdUniversiteit!

Zwemmen er haaien in de slotgracht?

Roelof van der Feltz (11 jaar) is op 4 november 2012 naar het college in het Muiderslot geweest, dat gegeven werd door prof. dr. Herman Pleij.
Roelof vertelt hierover:

Op zondag 4 november ben ik naar het eerste van een serie van vier colleges op het Muiderslot en in het Vestingmuseum Naarden geweest. Bij de kassa van het kasteel kreeg je een collegekaart. Daarna werden we in het cafe van het kasteel ontvangen en kregen wij limonade en een koekje.

Toen we binnenkwamen mochten we een plekje uitzoeken. Degene die het college gaf was prof. dr. Herman Pleij. De titel van het college was ‘’Zwemmen er haaien in de slotgracht?’’.
Hij vertelde eerst over waarom er een slotgracht om een kasteel heen zat. Dat was voor de verdediging. Ook vertelde hij dat je in de Middeleeuwen in de winter niet kon reizen. Dat kwam omdat de wegen veel te modderig waren. Hij had het ook over de kruistochten. In Nederland had men al vroeg het idee dat je niet zomaar mensen kon afslachten die jou niks hadden gedaan. Een ander onderwerp was dat ridders ook andere dingen deden dan oorlog voeren. Ze bestuurden hun land en hielden toernooien. Tenslotte hield hij een verhaal over graaf Floris V.
Ik vond het college heel erg leuk. Ik verheug mij op de volgende colleges.
 
Dit verslag is geschreven door Roelof van der Feltz en is eerder verschenen op: www.cultuurbarbaartjes.nl

Oeps, de verf loopt uit, hoe kan dat?

Na het college dat op 14 oktober door prof. dr. Ype Koopmans in het Museum voor Moderne Kunst te Arnhem werd gegeven, stelde Isa Peters (10 jaar) zichzelf een aantal vragen.
 

Wat verwachte je toen je naar het mmka ging?
best wel spannend want je weet niet wat er gezegd gaat worden.

Wat is het meest interessante wat er verteld is?
dat je zelf verf kunt maken.

Kan dat echt?
Ja! Nou dan meng je pigment, ei (volgens mij alleen eigeel), olie en water met elkaar. Pigment heeft verschillende kleurtjes. We mochten iets tekenen met verf.

Kunnen er nog problemen zijn als je zelf verf maakt?
Ja, bijvoorbeeld zakkende verf, verfvlekken en barsten. Dat komt door teveel olie.

Werden er nog schilders genoemd?
Vincent van Gogh en Dick Ket.


Wat heb je over Dick Ket geleerd?
Dick Ket had zijn hart aan de verkeerde kant zitten, dat heet dextrocardie. En hij had trommelstokvingers. Hij is heel jong overleden. Hij kwam heel weinig buiten. Hij schilderde geen dingen van buiten maar stillevens en zelfportretten. In zijn stillevens schilderde hij altijd een kom. Daarbij hoorde een rebus: ik ben een kom. Omdat hij in Bennekom geboren is. Op éen van zijn schilderijen, de middelste van 3 zelfportretjes is de verf uitgelopen omdat hij teveel olie had gebruikt.



 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Zelfportret
Dick Ket
1932
 
Zag je dat schilderij daar hangen?
Nee, het hing in de opslagruimte. Het schilderij dat niet is uitgelopen hangt op zaal.

Was er ook iets grappigs?

Nee, het was vooral serieus maar we hebben wel een stukje van Mr Bean gekeken. Dat was wel grappig.

Heb je meer zin gekregen in schilderen nu?
Best wel.
Wat heb je in andere zalen gezien?
Aardappels.

Aardappels?
Ja daar groeiden verschillende dingen uit.

Was dat kunst?
Het lag daar. Nou, misschien is het wel kunst maar ik vind het meer in een natuurmuseum passen dan in een museum voor moderne kunst.


Ga je nu ooit zelf verf maken?
Dat denk ik wel maar ik weet het niet zeker...




Deze tekst is geschreven door Isa Peters en is eerder verschenen op de site: www.cultuurbarbaartjes.nl

Hoe weet een archeoloog waar hij\zij kan opgraven?

Zondag 7 oktober werd er een college over archeologie in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden gegeven. Dit college werd gegeven door prof. dr. Douwe Yntema, professor aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Badelog de Graaf (8 jaar) scheef een verslagje van dit college.

Soms hoeft je niet eens te zoeken naar iets bijzonders, dan staat er gewoon wat bijzonders in je achtertuin. Een hunebed zie je meestal al gelijk staan maar soms moet je echt zoeken naar iets bijzonders. Ergens in Italië vonden archeologen een hele grote berg met witte stenen, echt heel veel stenen. Het was geen gewone berg met stenen en archeologen gingen uitzoeken wat het was. Het was heel vroeger een stadsmuur. Als er wat bijzonders is gevonden krijgen archeologen heel veel informatie van amateurs. Een stad opgraven kost heel veel geld. Ik zou best graag meer willen weten van deze oude stadsmuur.

In het college worden heel veel vragen gesteld. Douwe wist overal wel een goed antwoord op.

Archeologen gaan zelf vaak naar iets bijzonders toe maar soms gaan amateurs naar dingen toe. Meestal gaan de archeologen zelf.

Douwe gaf een hele mooie presentatie en hij had foto’s die je niet veel op internet ziet. Als je zelf op internet kijkt zie je heel veel info over Egypte, Griekenland, enz..

Als je vanuit de lucht naar beneden kijkt kan je ook hele mooie dingen zien. Op luchtfoto’s kan je heel veel zien. Op een luchtfoto hebben ze in Frankrijk een Romeinse villa gevonden.

Archeologen hebben in Duitsland een graf gevonden. Er lag een koning in het graf. Die koning had heel veel goud mee in zijn graf. Hij had een gouden armband om en goud op zijn buik en op zijn been. Bijna alles was van goud bij deze koning. In het graf lagen houten wielen, schoenen, en kleding. In de presentatie waren mooie foto’s van het graf van de koning uit Duitsland te zien.

De spreker had een interessant verhaal, maar hij liep wel de hele tijd heen en weer en daar werd je soms een beetje gek van.

 
Foto links: Het oude graf van de Duitse koning.
Foto rechts: Prof. dr. Douwe Yntema en Badelog de Graaf.

Hoe maak je een totempaal?

Op 23 september gaf MA Mette van der Hooft een college in het Museum Volkenkunde in Leiden over totempalen. Koen Guiaux (8 jaar) schreef hier een stukje over.

In strips over cowboys en indianen zie je vaak totempalen. Bijvoorbeeld dat Lucky Luke vastgebonden is aan een totempaal, of dat Hiawatha om een totempaal heen danst. Maar dat klopt helemaal niet. In het echt dansen indianen niet om totempalen heen en binden ze er ook geen cowboys aan vast.
Indianen gebruiken totempalen voor feesten en speciale gelegenheden, zoals wanneer het opperhoofd van de stam is overleden. Voor zo een feest maken indianen een totempaal en na het feest laten ze de paal wegrotten. Het opperhoofd van de stam geeft de opdracht om de totempaal te maken. Tijdens de feesten dragen de indianen meestal maskers en geven ze vaak dingen aan elkaar.
Totempalen worden alleen gemaakt door de Noordwestkust indianen en indianen in Canada. Deze indianen leven het grootste deel van het jaar, in de lente, zomer en herfst, in kleine groepen. Ze trekken dan in kleine groepen rond door de bossen, waar ze eten verzamelen. In de winter komen de indianen weer bij elkaar in hun dorpen en dan delen ze met elkaar hun verzamelde voedsel. In de winter is ook het grote voedselfeest om te vieren dat ze het voedsel met elkaar delen. Voor dit feest wordt een hele grote totempaal gehesen. In de zomer is er om de twee jaar ook één dag dat de indianen bij elkaar komen voor een ceremonie en ook dan wordt er een totempaal gehesen. Verder is er een ceremonie voor de man die de eerste zalm van het seizoen vangt. Voor deze man wordt dan ook een mini totem gemaakt.
Het is 70 jaar lang verboden geweest om feest herdenkingsfeesten voor de belangrijke overledenen van de stam.  Toen deze feesten verboden werden,  hielden de indianen deze feesten stiekem. Ze deden dan bijvoorbeeld alsof de dingen die ze aan elkaar weggaven kerstcadeaus  waren. De totempalen zetten ze op geheime plekken neer. Tegenwoordig zijn deze feesten weer toegestaan en hoeven de indianen niet meer stiekem te doen.
Hoe maak je nou een totempaal?
Voor een totempaal moet je eerst een geschikte boom zoeken. Het moet een cederboom zijn. Deze bomen worden heel groot en dik. Als je een goede boom hebt, hak je hem om en neem je hem met je dorpsgenoten mee naar je dorp. Dan haal je de schors eraf en kan je beginnen met het bewerken van de boom. Vroeger werden daarvoor stenen beitels gebruikt, tegenwoordig zijn dat hakbijlen en messen.

Op een totempaal komen de familiewapens van de mensen waar het feest om draait. Zo een familiewapen heet een crest. Het ziet eruit als een dier uit de streek van de indianen, bijvoorbeeld een orka, een adelaar, maar ook walvissen en konijnen werden wel afgebeeld. Totempalen kunnen heel groot zijn, de grootste was wel 52 meter hoog.
Wat ook leuk is, is dat het museum van Volkenkunde zelf ook een nieuwe totempaal  heeft. Die hebben ze speciaal laten maken door Canadese noordwestkust indianen.  Binnenkort is deze totempaal in het museum te zien.  


Deze tekst is geschreven door Koen Guiaux en eerder verschenen op de site: www.cultuurbarbaartjes.nl